Ik kom tot jou,
Wiens gelaat mij tegenlacht,
Wiens warme lippen mij verwacht,
Bij wie je mag dromen
Hoe liefde en lust overstromen,
Een kampvuur der jeugd,
Een verlangenvervullende vreugd.
Ik heb jou gekust, zó teer,
Zó innig het landschap gestreeld,
Mijn handen zoekend verblijden
Naar de gloed die zich spreidde
Over je huid van ivoor en goud
Tot het lover midden in het woud.
De boom, de vrucht en de blaren,
de gloed van duizend zonnen ervaren
Het proeven van dat stukje grond
Dat ik tussen de bladeren vond.
Een blik in elkaars ogen
Waaruit een traan kwam gelopen,
Stilzwijgend in elkaars armen gelegen,
Voldaan, genietend van het Hof van Eden.