Er was eens een muisje.
Die leefde in een piepklein huisje.
Een notendop als tafel,
En een kruimeltje zo groot als een wafel.
Leven was voor het muisje zwaar.
Mensen die van muizen houden, was ‘t maar waar.
Elke dag kroop het muisje stilletjes door het huis.
Reagerend op elke tik, Reagerend op elke ruis.
Dan had je nog de kat.
Die elke dag wel zin in een hapje muis had.
Hij was verdrietig, en alleen.
Hij zag iets voorbij trippelen, en ging erheen.
Het was een muisje, zo liefdevol en klein.
Hij wist nu al dat hij zijn hele leven bij dit lieve muisje wilde zijn.
Hij ging erheen, en zei: kom naar mij.
Het bange muisje volgde hem, en ze vormde een rij.
Hij gaf haar vertrouwen, en een huis.
Ze zij: wat ben jij een lieve muis.
En zo was het verhaal gegaan.
De muis had een goeie daad begaan.
Hij trippelde vrolijk door het huis.
Hij was nu een echte dappere muis.
Hij had een vrouw en had een huis.
Dat is toch de droom van iedere muis.