een vogel in een dolle vlucht,
ginds boven in de grauwe lucht,
hij is volop aan het zweven,
door de wind en muziek gedreven.
Is er iemand aan het dromen,
is het wel een echte vogel,
misschien een ongevleugeld mens
die droomt zijn gedroomde wens.
Met gespreide vleugels, dansend
tussen wolken, zon en regen,
stuurloos, alle controles verloren,
mag ik op een goede afloop hopen?
Een vangnet maak ik voor hem klaar,
de zachtste dons van hier en daar,
dat hij terugkomt nu naar mij,
alvorens neer te storten in de wei.
Ik ontvang hem met open armen,
aan mijn hart zal ik hem verwarmen,
ik bescherm hem, met mijn vleugels,
rust nu, zucht, en grijp de teugels.
Kom terug naar de begane grond,
geef me jouw hand, ik leid je rond,
verdrink niet in je dromen,
of we zijn elkaar voor altijd verloren.