Daar ver in een hoek
word niet opgemerkt,
stilzwijgend,
wil niemand storen,
met zijn zorgen.
Elke ochtend,
voor de haan kraait,
loopt van straat na straat,
zoekend na iets bruikbaars.
Al jaren niet in bad geweest,
kleren versleten,
levend van wat centen,
geschonken door een goed hart.
Verslaafd,
drugs en alcohol,
wie kijkt daar nog na om,
ver weg in een hoek.
Wanneer de winter komt,
onder een kranten deken,
bedelend langs de weg,
niemand die hem nog kent.
Zover in een hoek,
niemand die ham mist,
Die enkele schenking,
niet genoeg.
De hoek is leeg,
Te laat,
door niemand een gemis,
Gewoon, dood...