Het krioelend duister
van het labyrint in mijn hoofd
maakt je tot een rozenkleurige prins:
Je huid goudkleurig
Je ogen saffraan
en doet me geloven dat je handen
werkelijk langs mijn haar glijden
als vreemdgevormde schepen
op een bruingekleurde zee.
O, waren mijn gedachen slechts
ongrijpbaar in ijle nevelen
toen de zon overeind was
en de werkelijkheid onthulde
in een hard, doorborend licht;
in de stralen van de maan
is het plots geloofwaardig
om te vertrouwen dat ze
bewaarheid worden.
De zomerse lucht waarin
de geur van welig tierende rozen
doordringt in mijn geheugen
verzacht je gebrekkige liefde
die mij nu verstikt
als een zandstorm uit het oosten
in plaats van mij te verfrissen
te voeden en verblijden
doet de gedachte aan jou
slechts pijn
nu ik weet
dat vanaf nu
niet bij je kan zijn;
zolang het zomer is.