Zo verlangend gewoon te zijn
staat zij in haar ravenzwarte nacht
te kijken in de spiegel
Als een rups wringend uit een cocon
probeert ze wakker te worden
Bij zichzelf denkend:
Toekomst is een mooi woord als verleden je omringd
Ondertussen zwiepen, zwaaien taken
dalende woorden op haar neer
Ze vindt geen einde nog begin om te zeggen
wat zij voelt
en nog minder om te beseffen dat ik dit ben.