Ik dobber op een oceaan van emoties.
Stuurloos, hopeloos, reddeloos verloren.
Ik schreeuw over het oneindige water.
Maar niemand kan mij horen.
Mijn laatste redmiddel,
dat ervoor zorgt dat ik niet zink,
weerhoud dat ik verdrink,
is een gammel vlot.
Een vlot gemaakt van wrakhout.
Gelukkige herinneringen uit het verleden.
Waar ik mij tegen beter ween in,
wanhopig aan vasthoudt.
Ik drijf langs een eiland.
De mensen zien me, ze roepen.
Ze willen me redden van de zee.
Maar voor ze kunnen helpen,
sleurt de stroming me weer mee.
Ik zou van mijn vlot kunnen gaan.
Waarbij ik mijn herinneringen achter laat.
Maar kom ik zwemmend,
wel op het eiland aan?
Mijn redding is in zicht, zo dichtbij.
Maar de diepe donkere zee houdt me tegen.
Onzichtbare angsten onder het oppervlak,
laten mij niet vrij.
Een draaikolk van emoties,
trekt me de diepte in.
Ik laat het gebeuren,
want verzetten heeft geen zin.
Terwijl ik in de duistere diepe zink
en de hoop heb verloren,
hoor ik stemmen die mij roepen.
En de hoop is herboren.
Ik verzet me, zwem naar boven.
Maar eenmaal boven aangekomen,
heb ik deze actie voor niks ondernomen.
Er is niks, alleen een grote leegte.
En wrakstukken van mijn vlot.
Mijn hoop is weer helemaal kapot.
Toch bouw ik mijn vlot weer op, kleiner nu.
Weer wat herinneringen voor altijd kwijtgeraakt.
Ik drijf weer stuurloos rond,
hopend op hulp die toch nooit komt.