Tuin van de duivel
In oude schalen zag ik sandelhout, gekleed
in een vacht van hitte en kleur
bracht smeulend, in lommerrijke tuin
de benevelende geur
van wierrook, o vuile Godenscheet!
In de tuin waar veile meisjes dronken
druivenvocht uit slanke glazen
waar takken vol schone bloem, treurden
langs de hijgende mazen
van fatsoen, die door de nachten heen klonken
Als in een vijver van verderf, zwom men daar
in het vocht van de zonde
verdovende liefde en duistere gebeden
vonden hun weg in Satans’ sponde
die ik nog herkende als gevaar
Angstig gleed ik langs vrijende lijven
het blazen van de vrouwen
als sirenes voor de dwalende man
O de onbehouwen
lust, was - om niet te beschrijven
En er waren geen demonen, enkel wij
die driftig toegaven aan het kwaad
nergens vond ik rede of hoop
enkel nog het ongeloof van verward gelaat
verwelkomde mij
O zondaars, u zijt verzwolgen
in de eindeloze zeeën uwer gebreken..
en toen bij de zwakte mijne woorden
staakte ik mijn spreken
met het besef dat ook ik – ooit zal vallen en volgen
F.