Wachten op een wonder
Klein meisje met je bruinen ogen,
kijkt nog zo onbevangen om je heen.
Ziet geen gevaren;
je bent op ontdekkingsreis.
Drink het leven met volle teugen,
geniet er maar van,
zo lang als het kan;
onbevangen kind zijn.
De wereld ligt nog voor je open;
zoveel kansen, zoveel nieuws
om te ontdekken, om te zien:
zo nieuwsgierig naar alles om je heen.
Kon je maar kind blijven,
vol vreugde en vertrouwen,
zodat je geen vesting hoeft te bouwen
iedereen werend om je heen.
Klein meisje:
ik huil om jouw verdriet,
ik huil om jouw pijn,
ik huil omdat jij geen kind meer mocht zijn.
Ik voel je angst,
je verwarring.
De donkere nachten zijn zo lang:
je bent zo bang, zo ontzettend bang.
Bang voor alles om je heen.
Je bent verraden:
zo geniepig, zo gemeen:
langzaam verstikt, vermoord.
Meegenomen in een leugen,
het leven ging verder om je heen.
Geen mens zag je paniek;
in de steek gelaten was je, helemaal alleen.
Je leerde overleven
van dag tot dag,
van nacht tot nacht,
al was het wel met angst en beven.
Niemand die je hoorde,
hoe je huilde in de kast.
Er waren slechts de woorden,
de armen en het lichaam van die ander.
Hij zei dat hij zoveel van mij hield,
dat ik zijn meisje was.
En nu begrijp ik pas
hoeveel hij heeft vernield.
Hoe hij heeft gelogen,
me tot in het diepst van mijn ziel
heeft bedrogen:
het kind in mij vermoord.
En in het donker van de nachten
komt alles terug;
hoe hij mij streelde en kuste,
hoe hij me verkrachtte.
Dan voel ik zijn handen branden
op mijn lichaam,
hoe hij boven op mij lag.
Ik was zo bang en lag verlamd
als hij zei hoe hij naar me had verlangd.
En ik bleef hopen op een wonder,
dat God zou komen met geweld
en met donder,
dat iemand mij zou komen redden,
elke keer opnieuw.
Maar God kwam zo niet.
De wereld om mij heen zag het niet,
en ik bleef maar hopen
met naief geloof en een hoop verdriet...
Maar begreep na verloop van tijd:
zulke wonderen zijn er niet.