Vuurtje
Je stond op het station te wachten,
de trein van vier uur twee-en-dertig,
je had aan; een grijze jas, een blauwe broek
en een glimlach die gloeide.
Ik droeg; een bruine jas, een zwarte koffer
en een eenzaamheid met overgewicht.
Ik vroeg je om een vuurtje.
‘Je mag hier niet roken’, antwoordde je gedecideerd.
‘Ik wil ook niet roken,’ zei ik met een stem die trilde
als een seismograaf,
‘Ik wil je leren kennen.’
Je zuchtte diep
(een luidruchtige hint):
‘Hier heb je een vuurtje.’
En de trein kwam, je rolde weg.
Ik bleef achter;
een bruine jas, een zwarte koffer,
een aansteker
en een boete.