Een traan liep over mijn wang,
Ik was bang.
Maar toch stond ik daar
Te wachten op jouw.
Jij die maar niet kwam,
en ik bleef maar staan.
In het donkere diepte
rondom de volle maan.
Ik kon wel weg gaan,
toch zei iets mij waardoor ik dat niet deed.
Ik was een vriendin die wachtte
en nooit jouw uitlachte.
Ik wachtte,
en de dagen gingen voorbij.
Het was koud ik bevroor.
Jij wist dat niet, je dacht niet aan mij.
Nu sta ik daar nog steeds,
doodstil en met een glansje.
En jij die dat jaren later pas zag, en zei:
“Wat een mooi ijsbeeld, jammer, ‘t heeft alleen geen lachje”