Een droom; een beetje geïnspireerd op het leven van eergisteren en toch nog net iets anders verteld. De verveling onder de les Nederlands, die veel te maken had met het feit dat mn schriftelijk nogal vroeg beëindigd was, heeft ervoor gezorgd dat ik (het begin?) van een kortverhaal geschreven heb.
Hij en ik
Ik kijk in zijn richting, tranen in mijn ogen, trillend op mijn benen. Hij staat daar maar, een beetje machteloos.
Zijn blik kruist de mijne en ik zie mijn pijn weerspiegeld in zijn ziel.
Hij doet een stap in mijn richting en neemt me vast.
'kleintje toch' zegt hij dan, en kust me op mn voorhoofd. Ik kan mijn tranen niet langer bedwingen en verberg mijn gezicht in zijn jas. De koude wind snijdt door mijn wangen, waar nu sporen van uitgelopen make-up te zien zijn.
Het moment van juist is allang vergeten, maar ik tril nog steeds. Ook hij voelt dit en neemt me nog wat steviger vast.
Het duurt enkele minuten voordat ik, met heel wat moeite en gesnik, een paar woorden kan uitbrengen.
"ik ben niet klein" zeg ik, maar geloof het zelf niet. Daarnet was ik klein, énorm klein, alsof niemand me zag en me met de minste moeite kon vertrappelen.
Een glimlach verschijnt op zijn gezicht, dat bewijst dat hij het ook niet gelooft.
Natuurlijk gelooft hij het niet; want ik vergat dat hij mijn gedachten kan lezen, en dus alles gehoord heeft.
Even later kijk ik op, de schouder van zijn jas is bevlekt met mascara. Ik kijk eens verontschuldigend in zijn blauwgroene ogen, hoewel ik weet dat hij het niet erg vindt. Hij wrijft zachtjes de laatste tranen van mijn gezicht, zo zacht en zelfzeker dat ik er weer helemaal rustig van word. Ik ga bijna denken, maar nee, dat mag niet, want hij zou ongewild meelezen met mn gedachten.
Toch weet ik dat hij me zou begrijpen, hij alleen begrijpt me, zoals niemand anders dat kan
Een moment van stilte, we zeggen allebei niets, vragen niets.
We kijken elkaar alleen maar aan.
Van mijn gezicht valt te lezen dat ik hem dankbaar ben voor zijn steun,
Zijn stille steun, die geen woorden nodig had om een invloed te hebben.
In zijn ogen zie ik niet langer de machteloosheid van daarnet.
Hij ziet me graag, dat weet ik,
Net zoals hij weet dat ik hem verdomd graag zie.
Niet als broer en zus en ook niet op zo een verliefde manier,van “ik hou van hem”.
Het gaat veel verder,
Als een zwart gat dat oneindig lijkt, zo diep gaat het.
Houden van komt niet eens in de buurt.
___________________
Zij en ik ook.
Ik wil mijn ogen naar de grond richten, maar iets in mij blijft hem aanstaren. Alsof hij me in zijn macht heeft.
Hij denkt hetzelfde als mij, en het is net of betovering opeens verbroken wordt. We kijken beide even weg, een eeuwigdurende seconde.
En ik kom tot het besef dat we niet alleen zijn, we staan te midden van een grote groep mensen.
Allemaal mensen die ik ken, of me nog vaag kan herinneren van een of andere verre ontmoeting.
Haar blik haalt me uit een soort van trance, waar ik me in bevond.
Met een snel handgebaar vraag ik of het wel goed gaat met haar.
Ze knikt, ik moet toch wel even een zucht van opluchting slaan.
Zij is, net als hij, mijn wereld.
Op dat moment kon ik me onmogelijk inbeelden dat ik later op de avond nog zou wenen voor haar.
___________________
De stilte is kouder dan de nacht.
Ik wil iets zeggen, maar nog voordat ik voldoende woorden in mijn mond genomen heb, draait hij zijn gezicht naar me.
“Ik zeg al niet meer” denk ik, waarop hij antwoordt dat ik het wel moet doen.
“Ik.. eumh.. dank je wel.”
“Voor wat?” vraagt hij verwonderd
“Alles”
___________________
De witte sneeuwkristallen die ons haar stilaan grijswit kleurde, is nu veranderd in regen.
Maar dat is ons nog niet opgevallen.
We staan daar maar, zijn arm rond me, zijn hand rustend op mijn rug.
Het is opnieuw stil, maar niet zoals daarnet, nee, nu is het een ongemakkelijke stilte.
We zwijgen omdat wat er net gebeurd is, niet met woorden beschreven kan worden.
Daar staan we dan, boven op een brug, onder ons lopen treinrails richting horizon. In de verte zien we enkel nog wat straatlichten die de donkere nacht moeten verlichten voor niet-bestaande auto’s.
Hij neemt me vast; zoals hij deze avond al veel gedaan heeft, maar deze keer lijkt het anders.
Er hangt een magisch gevoel in de lucht, en ook hij heeft het gevoeld,
Ik merk het aan zijn ademhaling.
In een poging om de stilte te breken, begin ik dan maar over het donkere bosje dat net naast het treinspoor ligt.
Een lach vormt zich op mijn gezicht, en ook op de zijne, als ik een dubbelzinnige gedachte bij mijn woorden niet kan onderdrukken.
Nu, er zal waarschijnlijk een vervolg komen, maar ik zou op dit moment opbouwende kritiek énorm op prijs stellen..
Wees grof, of vol van lof, maar vooral eerlijk.