Mijn kleintje heeft geen eten,
vandaag niet, gisteren niet,
ook morgen niet.
Te grote oogjes,
glanzen enkel nog door tranen.
Een bolle buik schokt zachtjes,
van ingehouden snikken.
Honger,
bij je eigen kind…
Water om te stillen,
om net niet te sterven,
om de tranen te verbergen.
Wachten op betere tijden,
op regen of zonneschijn,
op hulp of medeleven,
op rede of rechtvaardigheid,
op iets wat nooit zal komen,
op iets dat te laat zal komen.
Wanhoop drijft tot de laatste daad,
de hemel kruimels smekend voor mijn kind.
Van boven komt enkel het witte spoor,
van miljarden dollars,
op weg ten strijde,
maar waarvoor ?
Wat rest is mijn kind dat nauwelijks beweegt,
zijn oogjes volgend, de grijze stippen,
zijn vingertjes wijzend.
Zelfs geen hoop.
Leven verdwijnt,
vingertje achterna, de wolken in,
zonder zuchtje,
gewoon gestopt.
Wat rest,
is mijn hart dat het begeeft.
Wat rest,
zijn nog zoveel vingertjes in de lucht.