Een zomers bloemenbos,
een kinderhand.
Onberoerd,
laat ik los.
Zand glipt door mijn vingers,
grijpend,
eindeloos strand.
De wereld beeft.
Wat is het toch?
Alles wat leeft,
is mijn verdriet.
Alles laat los.
Pijn en tranen reeds lang voorbij.
Alleen op reis,
je beeld torsend als mijn schaduw,
op elke plek,
als een vlek,
op mijn troosteloze hart.
Verder weg vallend,
verder weg van alles wat leeft,
het verdriet voorbij.