Kleine kinderen zeggen:
“Ik kan niet slapen, want het wachten duurt zo lang”
“Ik wil niet slapen, ik ben een beetje bang”
“Zal de zon nog wel komen, ik ben zo bang dat hij mij vergeet”
“Ik vind de morgen altijd zo fijn, ik hoop dat de morgen dat weet”
“De lucht lijkt ook altijd zo eenzaam, je ziet nooit dat hij lacht”
“Zal hij wel lachen en weten dat ik op hem wacht?”
“Het is ook zo ontzettend donker, ik vind het zielig dat de lucht geen lichtje heeft”
“Hebben wij nog een zaklamp, Ik wil dat jij hem die geeft”
Alle volwassenen zeggen:
“Maar de lucht heeft wel een lichtje, kom hier maar even bij me staan”
“Zie je al die kleine sterretjes, die ‘s avonds heel laat aan”
“Dan lig jij al lang te slapen en droom jij zacht”
“Dan kan je ook niet zien, dat de lucht vriendelijk naar je lacht”
“En de zon die komt heus wel, wees maar niet bang”
“En als je rustig gaat slapen, duurt het wachten ook niet zo lang”
“En de lucht die is niet eenzaam, die vind donker juist wel fijn”
“en weet donders goed, dat de morgen er snel weer zal zijn”
“Ga nu dus maar slapen, doe je oogjes toe”
“Ga maar lekker slapen, je bent ontzettend moe”
“De sterren zullen over je waken, de lucht houd de wacht”
“En de lichtjes blijven aan, In deze donkere nacht”