Ze wandelde,
tot het einde van
het donker
en verlaten steegje.
haar schaduw,
zo vaag.
Viel tegen de harde muur,
zakte ineen.
tranen rolde over haar wangen,
verdriet,
in het donker,
zo helemaal alleen.
Ze wou niet terugkeren,
bang,
voor wat komen zou.
Gefluister dat ze hoorde,
het regelmatige gebons.
S'avonds in haar bed gekropen,
laken over haar hoofd.
Lag ze op haar zij.
Strelende vingertoppen
over haar lichaam.
Angst,
dat haar keel dichtkneep.
Er kwam iemand naast haar liggen,
knuffel ,
liet haar niet los.
Als een klem rond haar,
bang,
ze raapte al haar moed
en draaide zich om,
om zoals altijd
te ontdekken,
dat er niemand was.
Helemaal alleen,
lag ze daar te snikken,
sloeg met haar vuisten tegen
de muur.
vanuit de deuropening
door niets
bekeken.