Krijsend gil ik aandacht
in de ijzig koude nacht,
waar jij onverschillig lijkt te wezen,
en je me de rug nijdig keert.
terwijl ik languit voor je voeten
smeek me te bekijken,
en ik m’n wulpse lichaam,
je te ogen werp.
Maar je duwt hard,
de grond in m’n gezicht,
verneukt m’n brave zieltje,
vertrappelt zo m’n hart
en verbrijzelt m’n gevoelens,
‘ Geen klein hoerenjong,
kan me bieden waar ik
als man op wacht. ‘