M’n vingertoppen kussend
schreef jij de laatste zin,
gesneden in de basten
van elke donkerbruine stam,
die ik ’s zondags weer ga zoeken
tot ik kussend naast je schrijd
terwijl zonnestralen op ons vallen,
en ik weer voel hoe ik verlang.
De laatste woorden die je kerfde
diep in’t zomerhout, baarde je dag’lijks
in stille blikken, waarvan ik je stem
reeds bij kon vullen, waarvan ik
elke klank reeds kon bedenken,
door je lichaam te bespelen
alsof ik de schepper
van je lijf en leden was.
De laatste woorden, drink ik
’s avonds, eet ik ’s ochtends
en proef ik ’s middags in ’t vergank’lijke,
dat je, zonder dralen, hebt vergooid,
herdenk ik toch je ogen en beluister ik
je stilte, aanhoor ik toch je lijf.
Toch kon ik je toen niet geven,
de behoefte die je vroeg. Nu rest mij enkel
’t weten, dat ik eens je droeg.