Mooi als het lied van de nachtegaal,
stralend als de natuur.
Fijn als een vlinder.
warm als vuur.
Zijn verschijning, zijn leven.
Zijn net zoveel als deze aarde waard.
Hij heeft schoonheid, hij heeft levenslust.
Als die van een jong wit paard.
Snel en vrij, als de frisse lentewind.
Hij kent zijn wereld.
Hij kent zijn doel.
Een lentebries, luchtig en koel.
Een zonnebloem in een veld.
De enige die straalt,
de enige die teld.
Zijn lichaam is zijn tempel.
Zijn ziel is nog puurder dan de zee.
Hij kan alles aan.
Hij groeit met de aarde mee.
Zonder hem zal er voor mij geen licht meer zijn.
Hij is de zon.
Hij is mooi, stralend en fijn.