Doodlopende wegen,
Wereld, ik kan niets meer zien!
De stad schreeuwt haar lied
stilte, ik kan haar niet meer horen.
Gestoken in mijn kraag, gesneden
door de wind, droevig trekkend
door vochtige ochtendgloren
mijn dood tegemoet.
Druilend door de groeven
van mijn grief, staar ik
in mijn bevende handen.
Het luide landschap van de stad
kruipt aan mij voorbij
tot ruisende stranden
- dood lopen.
Wandeling van stad tot kust
hielt het vuur
van verslagenheid
ongeblust.
De zee lonkt als zoete dolk
en giftig bed.
Met het stille eb mee
lopend, lijdend
tot de dood.
F.