De ware liefde
Jongen, ik hield zoveel van jou.
Stond in een briefje naast de schouw.
Ik voel de dood is zo dicht bij.
En alle leven vliedt van mij.
Mijn hart is leeg en doet zo’n pijn.
Het had ook anders kunnen zijn.
Voor ‘t geld dat ik je heb geleend.
Heb ‘k mijn ogen rood geweend.
Mijn kleinzoon ik had je toch zo lief.
Je was mijn kleine hartendief.
Ik kan nog altijd niet verstaan.
Wat jij mij hebt aangedaan.
Ik leende je mijn laatste geld.
Voor ’t leed dat jij mij had verteld.
Omdat jij het mij niet terug kon geven.
Verdween je plotseling uit mijn leven.
Wat maakte mij die stomme poen.
Daar was het mij niet om te doen.
Je kon ze mij niet terug meer geven.
Maar dat was je reeds lang vergeven.
Jij was het laatste wat ik had.
Het heiligste wat ik nog bezat.
‘k Zag je op straat, begon te hopen.
Maar jij bent van mij weggelopen.
En ik riep nog, “Tom doet niet zo stom.”
Maar jij liep door, keek zelfs niet om.
’t Was de buurvrouw die haar vond.
Naast Toms foto met een glimlach op haar mond.