Naamloos bos
't Is in de schemering van een naamloos bos,
alleen maar wij, de stilte en 't verlangen.
Zonder beleid raken er knopen los,
wij blussen de stilte, nog onbevangen.
Daarna drijven jouw spieren van genot,
maar 't lukt me niet ook te ontvlammen.
Mijn been schuurt langs een boom die is geknot,
de pijn overheerst, van bloedende schrammen.
In 't uur der waarheid sta ik buiten spel,
't zoete liefdeslied is een hortend hijgen,
jouw teerbeminde, die vurige del,
wacht gelaten, tot de bazuinen zwijgen.