en je wikkelt dan een
kleine grapefruit in een doek
als een jong op je buik
en je beschermt het jong met je klauwen en
ik vecht ik eet ik verslind het maar ik
geniet. ik ben gelukkig. ja, ik.
ik zag de twee niet op tijd
ze waren wijs maar ik was wijzer – of slimmer. daarom:
even later waren zij niets en toch
was ik niet alles. dat verwonderde mij een moment –
later vooral zijn zwarte wimpers op mijn tong die
smolten als een grapefruit. de ander stuurde mij weg, de één
was op de grond in losse lappen en de derde
was ergens anders, ik weet niet waar.
en je schuift dan een hoed
tussen je zon en je schedel
en je neemt een cape en je neemt
ook mij mee als een jong op je buik
en je beschermt het jong met je klauwen en
het jong knort en krijgt eten en slaap en
het jong is gelukkig en klein en jong.