Op de heuvel,
Staat een meisje,
Ze is klein, maar sterk,
Ze loopt naar beneden,
Is aan het werk,
Ze mag niet naar school,
Al is ze een kind,
Ze hoeft niets te weten,
Is wat haar vader vindt,
Ze helpt haar moeder,
Dieren voeren,
Breien en haken,
Ze kijkt naar haar broer,
Vader leert hem schaken,
Haar vader is boer,
Moet ploegen en zaaien.
Moeder doet de rest,
Zoals koken en naaien,
Wat zij is, een boerenmeid,
Vind ze verschrikkelijk,
Ze wil vrijheid.
Ondanks haar familie,
Waar ze veel van houd,
Is ze bang voor de toekomst,
Want daarin is ze getrouwd,
Ze denkt aan later, iedere dag
Ze weet wat ze wil,
Ook dat het niet mag,
Ze wil reizen en leren,
Op zoek gaan naar zichzelf,
De natuur vereren,
En voor eeuwig slapen onder het hemel gewelf.