De wind blaast zachtjes over het terrein,
De doden rijzen op,
Allemaal staan ze in een rij,
En ze gaan op zoek naar mij.
Ik, die hun lotgenoot moet zijn,
Ik, die ook in de grond zou moeten liggen.
De dood die de baas is van het leven,
Een iets waar je respect aan moet geven.
Ze hebben mij gevonden en komen naar mij toe,
Skeletten houden me vast.
Tegenstribbelen kan ik nie maar en ik geef op,
Mijn leven was tog altijd al een grote flop.
Rustig laat ik me mee varen, op de mist van de dood.
Richting het kerkhof, mijn bloed zo fel rood.
Een mes, de dader, maar niet tegen mijn zin.
De dood, nee, ik ga er niet meer op in.