we maakten al ruzie
toen we nog in korte broekjes liepen,
gedachtendoenster, altijd je zin doordrijven,
donkere ogen, ravezwarte krullebol, trommelstokbeentjes,
als je kon had je me zelfs een rok aangebonden
en me rekkertje als een meisje doen springen,
'k was bang die akelige kamer te betreden,
't was 'n halve kindertijd geleden,
vlijmscherpe tong als een scheermes
waarmee je als een wilde ontembare kat
me om de haverklap de levieten las
of misprijzend op me neerzag,
waarover ging die laatste afscheidsruzie ?
verloren jaren van bokken en mokken,
een begrafenis hier, een plechtigheid daar,
opvallen door afwezigheid,
je kinderen het ouderlijk nest verlaten,
wie weet of ik ze nog zou herkennen ?
je stem kinds geworden, je felheid gesmolten,
als een dwaas vogeltje zit je te kijken aan 't raam
je eens zo dwingende ogen draaien los in hun kassen
't kon erger zijn, je hebt tenminste nog je verstand,
dag zus (menslief, verouder jij dan nooit ?)
al die strijd die we streden
ben je opeens vergeten, hoe kan dat nu ?
of zou het die hersenbloeding zijn ?
een weemoedig gevoel overvalt me als bij een dodenmis,
brok verdriet in mijn keel,
(tranen spaar je kranig op voor later)
een golf zachte pijn die komt aanzwellen,
je zegt bij 't afscheid geniepig plagend :
'neem nog een praline mee voor onderweg,
jij schijnheilige snoeper ...'
zusters in witte schorten die karretjes duwen,
lichtjes boven deuren die aanfloepen,
iets piept in een kamer,
kraakheldere gang, de vloer glimmend geboend,
moest alles zo gebeuren ?
voor 't zelfde geld was je er niet meer ...
'k weet ineens heel zeker dat je toch van me houdt !