Zelfs met duisternis als haar geliefde,
Blijft hij haar zoeken in het licht,
Schijnt hij niet te kunnen bevatten,
Wat de eenzaamheid heeft aangericht.
Reikt zijn hand tot in haar kooi,
Maar kan haar gewoonweg niet bevrijden,
Hulpeloos kijkt ze naar zijn hand,
En verergert zo haar lijden.
Haar kooi kan maar naar één kant open,
En de ketting houdt haar tegen,
Zo blijft hij zich steeds,
In en uit haar cel bewegen.
Hij laat haar proeven van zijn wereld,
Maar de nasmaak is zo wrang,
Daardoor metselt ze haar kooi dicht,
Blijft snikkend zitten, alleen en bang.
Maar misschien zal ze hem weer terug zien,
Ooit over een hele tijd,
Als ze zich uiteindelijk,
Uit haar gevangenis heeft bevrijd.