Gezelschap is een leeghoofd
dat ik makkelijk duld.
Betekenis valt mij te zwaar
en behoort tot de randstad,
de snelweg en kantoorkolos,
de verstikkende deken van ozon
oliedampen en dollartekens
het rusteloos gewoel
van ontevreden bezige baasjes
en steeds meer bazinnetjes.
De mens gaat er kreupel
en de krekels krekelen er 't hardst.
Het zweet is er zoutloos,
gedemineraliseerd, geparfumeerd,
ontdierlijkt en gedood.
Het sperma is er zonder zaad,
wit wolkig melkzuur,
dat ophoopt in verbittering.
Louter blaasbalgen kwaken
er als bellenblazende kikkers
hun kwijtscheldend kwakje.
Gezelschap is een leeghoofd,
mijn broeder die me troost.
Beelden van de zon
die barst en knarst
een spruit van licht
spuit in het heelal.
De hemel trilt,
het steile blauw
is als een veer gespannen
tot de uiterste horizon.
Bomen staan als fakkels
oranjerood te vuren,
wakkerende vlammen
dopen zich in de wind.
De aarde gaat op
en zoekt de nieuwe nacht
de koelte van
machtig magnetendom.
Een papieren mist
rolt uit over het land,
klaar om bedrukt te worden
door de machtige maanwals.
Gezelschap is een leeghoofd
dat de dichter doopt in inkt.