Als mensen praten,
Tranen in mijn ogen,
Klanken die door dreunen.
Mijn kop staat op barsten,
Contstant zoeken naar de ware betekenis,
Een onbekende taal, welke ik niet wil leren.
Monden die bewegen,
Ogen die ontwijken,
Ongemakkelijke houding, zenuwachtige lach.
Woordenboek zonder bladzijden,
Zo sta ik stom en geslagen,
In deze waterval van bedrog.
Snak naar adem,
Om mijn zinnen te dragen,
Maar ze vedrinken in de ruis van het geheel.
Woorden zo leeg,
Als de ogen waarin ik kijk,
Waar is de spiegel van de werkelijkheid.
Wie heeft deze taal bedacht,
Verstopt de pijn in leegte,
Maakt het leven tot een eindeloze echo.