Mijn voeten soppen,
het is koud.
Het is winter,
en ik wandel door het woud.
Ik ga weg van huis,
ik wil daar niet meer zijn.
Ik ben daar niet gelukkig,
ik vind het daar niet fijn.
Waar moet ik nu naar toe?
ik weet het niet.
Ik voel me zo alleen,
er is niemand die me ziet.
Ik ga maar zitten,
op een steen.
Ik kan niet meer verder,
ik kan nergens heen.
plots komt daar iemand aan.
Hij is dichtbij, dat kan ik horen.
Ik wil me verstoppen,
maar mijn voeten zijn bevroren.
hij pakt me op,
en neemt me mee.
Waarnaar toe?
Ik heb geen idee.
Ik ben zo moe,
ik doe mijn ogen dicht.
Als ik wakker wordt,
baad ik in een zee van licht.
Waar ben ik?
Ik voel me vrij.
Dan kom ik tot de ontdekking,
mijn leven is voorbij.