de woede roert in mijn hersenpan
schoonheid wordt lijkt me verwrongen
tot een kronkel verschrikking
en in mijn ogen stikt het licht
een lijk van duister
mijn armen en mijn benen dirigeren
een lied dat snaren hopeloos verbrandt
mijn wereld tolt, hij spint
de as van zijn rust te buiten
dikke wolken zijn in mijn ogen gelegen
en spuwen de bruutste regen, overvloedig
en tussen de heuvels van mijn wangen
kleurt verzuipen het dal rood
de wind eet van de laatste bloemen
die in mijn hart ontloken
terwijl de bliksem uit mijn mond
een laatste slachtoffer, aan stukken rijt