En het voelt als
een grote woeste reus
zich uit mij wil duwen,
uit mijn vervallen lijf wil dringen
en met zijn gebalde vuisten
tegen mijn beenderen opbokst.
En er spuit vuur
uit zijn ogen,
hij ziet nu dat
de dorpen van de mensheid
stoffig en donker zijn.
En zijn tong is
doordrongen met haat.
Druipend van het gif
buigt hij zich
over de mensen
en elke druppel valt
sissend neer
en verlamt het zogenaamde verstand.
En zijn handen als klauwen,
bedekt met etterende kloven.
Deze breken de holle harten
van de mensen open.
Zij knarsen als dor hout en
terwijl laat hij de splinters
in hun altijd
rottende ziel zitten
Wanneer zijn taak er weer op zit,
wringt hij zich terug in dit kapotte lijf.
De schoonheid is hij al lang vergeten
en zonde kent hij niet meer.