Zenuwachtig strompelt zij,
het is mistig in haar hoofd.
Voor de kerk een lange rij,
de kaarsen voortijdig gedoofd.
Gebonden door tijd,
en gestorven in beloftes,
zweeft haar ziel zowaar in pleit,
dat zij terugkeert voor gedrochten.
Beesten stormen de heiligheid binnen,
stampend en loeiend als razend vee,
verwelkomen ze haar bij hen temidden,
onder luid gejoel en vrij tevree.
Een rode loper kalmeert menig,
het bandje stopt met lopen.
Luidkeels roept een priester aan,
voor haar geluk te hopen.
Rijst fladdert rond haar haar,
men klapt en lacht tevreden.
Toch denkt ze; was ik maar,
onbezorgd als lang geleden.
Door plicht haar onschuldigheid geschonden,
wanneer haar ouders pleitten,
liefde in ketens gebonden,
onmaagdelijkheid tot het huwelijk te mijden.
~~*Ilse Vlamings*~~