Ingekrompen in de hoek van mijn kamer zit ik angstig in het duister.
Ik sluit mijn ogen en ik luister.
Ik hoor een klap en dan geschreeuw,
een gevangen hert in de val van een leeuw.
Ik sluit mijn ogen en ik luister,
naar de stemmen in het duister.
Ik sluit mijn ogen,
en werp mij neer.
Naar de onbereikbare heilige heer.
Ik sluit mijn ogen en ik fluister,
oh heer haalt uw mij uit dit duister?
Ik sta op en loop naar het raam,
kijk omhoog en zie de maan,
afgeleid door het mooie licht.
Ik sluit mijn ogen en ik zwicht.
Mijn oren verzegeld,
waardoor ik niet luister,
naar de stemmen in het duister.