Een steen plonst deinende kringen,
in het roerloze water van een plas.
Vogels verstoord stoppen met zingen,
vluchten fladderend het oevergewas.
Stilte die eenzaam achterblijft,
wachtend op wat komen gaat.
Een blad dat nog deinend drijft
zinkt naar de bodem van 't gelaat.
Hitte zinderend in die iele stilte,
versmoort de resten van de tijd.
een vage herinnering van kilte,
is al hetgeen mij nog overblijft.
Verstoord, geen innerlijke rust,
gedreven tot kringen bewegen.
Gevoelens maar geen enkele lust
die tergend zwaar op mij wegen.
Een steen die mij niet meer raakt,
maar zachtjes naar de bodem zinkt.
Nog even dan, het lawaai verzaakt,
en dan een enkele traan wegpinkt.