1
weer heeft een oever
zich gevuld met rijnzand
en de hoop van rijzend wachten
na de oeverloze nachten
is dan eindelijk
de einder opgestaan
met in zijn gulp
het zaad van overmorgen
na 1.000 gramme uren
in de kring, de cirkel, de ketting
in de ban van grote ogen
en de hang naar frele kushandjes
heeft een stokkende adem
zich in zeven lange zuchten
over mijn ongeduld gespreid
en later zal ik zeggen:
jezesnogantoe
wat ben ik weer naiƫf geweest
2
om de haverklap
verheft het levend gruis
zich over kiemend graan tot steen
omdat toch elk
vage momentopname
een oeverloos en
melig denken in zich houdt
tot de verloren avond
zich vermengt
met tranend ochtendgloren
want geen geest
is ooit volmaakt geweest
na zeven vette jaren
komt de schrijn van aderlaten
want na Plato ? herinner je de beker ?
heeft geen mens zich nog beraad
over de boodschap in de wijn
en zo werd galileo heilig
3
nadat de stoomboot
aan de poreuze kade
heeft aangelegd
en alle heiligen zijn vertrokken
naar de kroegen en de bordelen
kijkt hij aandachtig
naar de schim van zijn handen
omdat een dia er
in de pas verleden uren
zijn lichtschijn had bovenop gelegd
bij een onverkrachte speling
van het liefdeslevenslot
verwachtingen beklijven
spoelen aan
en kabbelen zich een deinend graf
onzichtbaar spoor in het zand
maar sterven vooralsnog niet
4
gisteren heeft de muis
een demente kat verwekt
om na 40 bange nachten
in de palm van de woestijn
niet langer de speelbal te zijn
van de stenen en de broden
later schiep de dageraad
een val voor weke muizen
en een kater van brokaat
die discreet mijn leeuwensprongen
weerspiegelt in zijn muizenpas
en tot de rust
zich in mij keert
5
tweemaal boog Pan
zich trillend over mij
hij speelde luid luit
en baadde in de dauw
van doorbuigend gras
en toch week ik je beeld los
uit mijn hart
vergrendel mijn mond
filter mijn woorden
sluit mijn geest
bedenk
het is genoeg geweest