Waar ik ook kijken kan, mijn ogen mijn geest vind altijd jouw.
Zoekende over de vlakte , gedachte wuivende in de wind doet mij vergeten wat ik eigenlijk toch al weet.
Spelingen van de geest maakt mij droefig, en soms ook blij om toch weer tot het zelfde punt te komen.
Mijn handen tintelten met de punten voerend over de inpulsen die mijn daarna doen huilen.
Waar en waarneer viel de blindheid waarom ik nu dool.
Wie lijdt mij hier uit, niet jij.
Het licht sterft langzaam af, zwoegend naar nieuwe energie die hij niet kan vinden .
Was jij dan de bron, waardoor ik kon leven, hoop niet.
Maar ik vergeet niet.