Ik heb eindelijk datgene verloren waar ik al tijden lang graag van af wilde. Mezelf. Waarschijnlijk zwerf ik nog ergens door miljoenensteden, of op een rond grasveldje met iets wat voor een dennenboom door zou moeten gaan. Misschien sta ik ook wel op een brug naar de lichtjes te kijken, of zeg ik dat ik er zo in op kan gaan om jou heel even het gevoel van vrijheid te geven. Ik weet het niet, maar de noodzaak om te willen begrijpen mist dan ook volledig. Zo nodig hoef ik mezelf namelijk niet terug, ik kan best wel een tijdje zonder.
Twaalf uur nu nadat ik in één nacht een volledige prozabundel over jou volgeschreven heb. Hoewel, over jou... Nee, over een heel klein deel van jou dat zo groot is dat ik er niet omheen kon, mocht. Twaalf uur dromen later en de beelden beginnen eindelijk te vervagen, aangezien ik bemerkt heb dat ik zelf niet meegekomen ben op de terugreis naar het hoogland. Het 'Denkend aan Holland' heb ik maar voor lief genomen, en wie naar Bommel wil, die zal ik niet tegenhouden. Maar de Griekse mietjeslogie ligt nu wel echt achter me. Je hebt niet gezien dat ik jouw schouder nat maakte, en dat maakt het juist zo mooi. Hij, of technisch gezien 'zij' maar dat klinkt zo dubbel, is dood. Zo vreselijk dood dat het weer mooi geworden is.