mijn verrekijkster die ik zoek in haar dagen
als 'k tuur naar het einde waar ooit wijverde
de bomen vol koude, oude sneeuwjassen
dat was toen en voorbij de engste vragen
diepkoraalrood verschuilt ze haar takkels
nu in blaadjes zo fijn en fel; het is mijn type
op de achtergrond hoor ik nog doorzichtig
en nat, al het water nederstortend alsmaar
ik richt mijn blik nog een keer klaterhelder
hou het amper droog en vraag om steen
niet jouw verhaal vloeit verder op bladpapier
ritselend en verdwenen voor ik al besef
het pad was aangelegd, is momenteel niet
bamboetakken verbergen het zigzaggend
stappen van mensen raken omarmd op weg
waar wij weenden en waar ik je ooit zocht