de tijd waarin
we alles kwijt konden
waarin elk woord in de plooi viel
wij die jarenlang tapijten weefden
met open monden, begerig naar manna
en versgemalen koren
en nu, elk woord gewogen
van voor naar achter
en tot op de draad bekeken
als een uitheemse kever
die straks de kamer vult
met onnaspeurbaar gifgas
en soms durven wij
de woorden niet te openen
laten we ze gebolsterd
door de kamer razen
in de hoop dat ze zullen
doodvallen tussen het stof
van de versleten gordijnen
zonder hun wraakzuchtige
vrucht te tonen
wij die al jaren op de tenen lopen
om niets meer wakker te schoppen
niet onverhoeds een muur
te slopen