Het maanlicht danste teder
Op de zeeën diep en blauw
Verloren meeuwen draalden
Duinen dachten aan de dauw
Een stem doorbrak de stilte
De melodie rein en rank
Vurig speelde ze de harp
Een bries tussen tong en klank
Ons schip had geen keuze meer
Te vaak hadden we gedroomd
Schuimtoppen doelloos doorkliefd
Werkelijkheid overstroomd
De ster scheen bleek op haar huid
Verstopt in haar donker hart
Schemerde wrange passie
Door het verleden verward
Niemand die haar hinderde
Want met een lichaam versteend
Kan geen man zich behelpen
Tegen een meermin die weent
Haren vervlochten met zout
Omarmt ze de westenwind
Ontroert de paarse golven,
Lam als een mager kind
Het zeewier deelde de rouw
Wrok tegenover de man,
Kapitein die zinloos rooft
Alles wat hij grijpen kan
Haar bitterzoete ziel,
Geborgen in zijn handpalm
Zocht naar een kalme haven
Vastgegrepen door een walm
Diep verscholen in de mist
Bedroog hij haar witte geest
Nooit zal hij kunnen vatten
Hoe beroerd ze is geweest
Wanneer onze boot klotste
Een spiegel schitterde op zee
Schreeuwde zij haar ballade
En iedereen hoorde mee
Het tij zal nooit meer keren
Zelfs niet na zonsopgang
Waneer goud het water streelt
Vergaat ze, somber en bang
Het oor van matrozen weet
Hoe diep de wanhoop wel was
Van de kleine Sirene
Wiens hartwonde nooit genas
Het zonlicht danste teder
Achter wolkjes van azuur
De zeezucht blies een lied weg
Haar laatste kreet, droef en puur