De zee speelt een spel met mij.
De golven stijgen en ebben weer weg.
In de branding lig ik te wachten op verlichting.
De brandende zon te heet, het kille water te koud.
De dans van komen en gaan lokt mij.
Het ruisende lied wenkt mij.
Als een paring gaan wij samen.
Ze trekt me mee richting haar middelpunt
En daar, in het duister, fluistert ze me beloften toe
Beloften van verkoeling en rust.
Maar aangekomen bij de plek waar golven niet meer slaan toont zij haar ware aard.
Samenwerkend met de zwaartekracht trekt zij aan mijn benen.
Werkt zij mijn slagen tegen.
De aanlokkelijkheid is verdwenen, en over blijft de kracht.
Krachtiger dan mijn lichaam, krachtiger dan ik.
Kracht zonder houvast, vrede zonder licht.