Soms zie ik haar,
sluike blonde lokken, waar de wind doorheen raast,
terwijl ze haar armen spreidt en hoopt dat de wind haar meeneemt.
Met haar voeten in het zand, dat zachtjes tegen haar opstuift, maar zij ziet geen zand.
Haar hoofd geheven in de lucht, waar de wolken haar passeren.
Als ze door de straten loopt, met haar vingers langs de muren,als ze voor zich uit staart, krijgen de stenen in de muren allemaal een kleur,waar het voor haar begint te regenen, schijnt achter haar de zon.
Een denkbeeldige regenboog volgt haar als haar schaduw, vlakbij haar.
Soms zie ik haar,
Sluike blonde lokken, vochtig langs haar gezicht,terwijl ze roerloos in het water ligt en hoopt dat de stroming haar meeneemt.
Een zwart doek om haar lichaam,angst om naakt gevonden te worden.
’s Morgens roept ze de zon, als die haar stem hoort, komt ze meteen te voorschijn.
Met haar ontwaakt de natuur, haar adem blaast leven in alles wat ze met haar zicht bereikt.
Vanzelfsprekend, zelfs zo, dat ze het niet eens weet,
dat haar stem iedere dag opnieuw wonderen verricht.
Soms zie ik haar,
maar zij ziet zichzelf niet.
Voor haar spiegels hangen doeken, nooit heeft ze zichzelf bekeken.
In haar hoofd is geen ruimte meer,
door alle gezichten waar zij aan moet denken.
Terwijl ze ergens stil staat en de wereld rustig om zijn as laat draaien,
hoopt ze dat de aarde onder haar voeten, haar met een enorme kracht diep onder de grond trekt, waar kleine beestjes die daar leven, smakelijk aan haar knagen en langzaam, zoals zij hen gunt, haar ziel in hun magen laten verdwijnen.