Er was een Bengel
die wou een Engel zijn.
Hij ging toen naar meneer Pastoor
en legde dit probleempje voor.
Meneer Pastoor keek heel verbaast
en dacht die jongen is verdwaast.
en zei toen vroom en zonder lach:
‘Zeg knaap wat ik je bidden mag,
dit lijkt mij niets voor jou.
Een Engel is heel teer en vroom,
klimt nimmer in een eikenboom.
Schopt nooit een Engel in zijn kruis.
Vloekt nimmer in Gods huis.
Is impotent, dus altijd kuis.
Houdt niet van brullen en van schreeuwen.
Gaat nooit smakken, winden, geeuwen.
Trapt geen voetbal door een raam.
Zuipt en rookt niet in Gods naam.
Want zijn gezang die klinkt al eeuwen.
Muzikaal, gaat nooit vervelen.
Zijn harp is vaak een lust voor het oor.
Gezamenlijk met zijn engelenkoor.
Soms speelt hij bedreven luit.
Steeds verheven maar nooit luid,
Je kunt hem vinden op een regenboog
Of op een ster, een sterrenbeeld.met toog.
Maar tja, het is maar net waar je van houdt.
Ik houd meer van een beetje stout.
Dus wil je toch hier wat presteren,
Trek dan uit die aardse kleren.
Naakt is een Bengel op zijn best,
de rest
zal ik je bij gaan leren.
Zoek een kaars en voel je thuis.
Dan zal ik je de biecht afnemen.
Al je zonden zijn vergeven.
Heus, vergeet nou maar die vleugels.
Ik hanteer heel goed mijn teugels.
En ben een meester in mijn leugens.
Wij rijden door de Heerlijkheid.
Want wat hij samen gaan beleven.
Is jouw kruis waar ik voor kniel !
Op het altaar van deez kerk.
Dit is een geheim tussen God en ons.
Dus is het de liefde voor Gods werk.
Auteur: Leon Larssen | ||
Gecontroleerd door: maria | ||
Gepubliceerd op: 25 maart 2009 | ||
Thema's: |