...
Ik zag bladen aan voor gewaden
en takken voor vallende engelen
ik waande mij al in hemelse sferen
hoorde de harpen reeds jengelen
maar het was de wind, en de herfst
welke ik met wens deed vermengelen
Ik keek met oog en hoofd de wereld in
zocht meer dan lucht alleen, ook licht
en lach, maar alles leek zo log en leeg
de waterdrup, het kunstenaars gedicht
o het is het noodlot, het wrede gevang
van aandacht dat naar buiten is gericht
Een hart is geen klokkenluider alleen
en ons lijf geen kerktoren, geen Babel
onze blikken zijn verblind door ogen
en de waarheid zo verstilt door fabel
wij luisteren niet naar ritme, naar stem
maar vinden slechts onszelf, wel capabel
Dus ik sluit mijn ogen en tem het hoofd
laat alles los wat enig waarde heeft
want ik zoek mijn hart, zijn stille inslag
ja, zijn aard is voor waar men leeft
en ook al duurt het jaren eer hij spreekt
o het is het waard - gezien hij geeft
F.