Uit 'Herboren' (doorlopend gedicht)
Het grenzeloos rijk
... maar wij willen de klaarheid niet zien.
God lijdt, evenals de mensen,
hij heeft het ons laten zien
door de bruid, zijn zoon: de
christus. Wie kan er nu een
lijdende God aanbidden? Wij
aanbidden almacht! Hij, moet
ons verlossen! Wie medelijden
met hem heeft, heeft medelijden
met zichzelf. Die kan beseffen
hoe de ander lijdt en hij keert zich
om, hij 'veroorzaakt' geen lijden
meer! Dezen genezen God en de
mensen zodat de schepping weer
heel wordt. Wij vervloeken God
omdat hij niet optreedt. Hij zou
moeten optreden als wij te gortig
hebben gedaan. Arme schepsels,
geef toe, dit zou al te eenvoudig
zijn. Onrechtvaardig. God, hij laat
niet toe. Indien het zo eenvoudig
was, had hij geen geboden moeten
geven. Had hij zijn zoon niet ge-
offerd. Hadden wij de wreedheid
niet gemaakt dan had al die wreed-
heid niet nodig geweest. Want
wreedheid lokt wreedheid uit bij
een dwaas hart. Zelfs, goedheid
lokt wreedheid uit bij wreedheid.
God lijdt. Hij heeft het lijden
meermaals trachten te vermijden,
maar dan moest hij ons allen
vernietigen zodat geen bewustzijn
nog overbleef. Hij paart onze
levens aan de enkele goeden
die telkens nog onder ons leven.
Hij zal daar zijn zaad in planten.
Deze 'zoute' mensen zullen zijn
zaad zaaien waar ze kunnen. In
een akker die doorploegd is, in een
hart dat omwoeld is, in een gelaat
dat is doorkliefd. Dezen worden
goed bevonden, want hun leed is
groot geweest. Zij hebben de pijn
doorstaan. Hen deert geen bezit
meer, geen vaderland, geen hebben
en houwen, zij leven in Gods
Koninkrijk. Het grenzeloos
rijk dat in ons is.