Twee jongens
ze vechten. worstelen. laten elkaar niet los.
De een wil vooruit, kan niet verder, wordt geremd.
De ander houdt tegen, werpt zich voor, laat zich vallen.
beiden van een andere categorie, kunnen elkaar niet luchten
Links de progressie, voelt de dood aanwezig, durft te leven
Rechts de angst, blikt terug, klampt zich vast aan niets.
En in de verte staat een oude man, ziet de jongens vechten.
Moeilijk te zien of hij lacht of huilt. staat er onbewogen.
Een van de jongens moet sterven.
In de verte staat een oude man.