Jezus en z’n ongelukje
Jezus keek naar onder, ’t was een wonder
hij had in z’n broek gekakt
hij stond daar al, gepakt, gezakt, om naar de hemel te gaan
een hele stoet met hem vooraan
dertien zotten, Jezus aan ’t rotten, hij was al ’n tijdje dood
en toch nog kakken, vreemd, ’t was lachen, iedereen werd rood
Jezus wist niet wat gedaan, hij bleef daar huilend lachend staan
zo kon hij toch niet vertrekken, z’n broek vol kak, met twaalf gekken
wat moesten de mensen nu gaan denken, hoe konden ze’m vertrouwen schenken?
de zoon van God, de heilige man, Messias, Heiland, herder en al,
volbescheten met platte kak, heel z’n broek vol bruine prak
zo kon hij niet naar ’t hemelrijk gaan, en dit mocht niet in de bijbel staan