Ik hou myn onschyld vol,
maar het bloed kleeft aan myn handen.
Ik breng het beeld over van een schuldige,
niet van een onschuldige.
Het gaat hier om bewyzen,
het bloed aan myn handen.
Het bewys ligt vlak voor hen,
maar ze schenken er geen aandacht aan,
volgens hen hebben ze de persoon al.
Wat kan ik zeggen,
om hen tegen te houden,
zonder nog meer schuldig te lyken?
Vragen wat ik hier deed?
Je was myn vriend.
Of ik iemand anders gezien heb?
Nee.
Of ik iets raars heb opgemerkt aan jou?
Nee.
Het bewys recht voor hun,
maar zien,
dat doen ze niet.
Ze kyken ernaast.
Ik wil het zeggen,
het schreeuwen,
recht in hun geziht.
Maar ik hou braaf myn mond.
Het bewys weg,
ik de schuldige.