De kolonisten
Op de uitgestrekte kwelder
in het noorden van het land
daar scheen de zon vaak helder
langs een donk're wolkenband.
De zon verwarmde de aarde,
(het kwelderzand was niet zo oud)
dat een rijke vegetatie baarde
bestand tegen het vele zout.
Tussen gras en het wier
vond het zwervende sediment zijn rust
zo ontstond een bewoonbare pier
achter een open kust.
Laagsgewijs onstond hier een hoogte
evenwijdig aan de zee
de mensen vonden hier hun droogte
en brachten hun cultuur en vee.
Dit nieuwe land aan voedsel zeer rijk
bleef kwetsbaar voor de vloeden
daarom bouwde men een lange dijk
om zich voor overstromingen te behoeden.
Zo maakte men een veilig bestaan
in dit uitgestrekte gebied
men leefde er van vee en graan,
maar ook het wild vergat men niet!
De dijken die bescherming boden
groeiden uit tot grote terpen
die men met karren vol kwelderzoden
eensgezind wist op te werpen.
Hiermee was het begin gemaakt
aan een intensieve bewoning,
door terpen en dijken bewaakt
dit land van melk en honing.
(W.Waldus 27-10-'00)